Skip to main content

Het past wél 

Van mijn ouders naar huis, 6 kilometer fietsen, perféct ritje. Bovendien ben ik in mijn nopjes, want het is eindelijk weer eens fris en super zonnig weer. Ik geniet van de eerste kilometer en besluit dan om in het dorp meteen maar even boodschappen te doen. Hier is het namelijk niet zo druk en ik heb koekjes nodig, want schoonmoeders staat zo op de stoep. 

Eenmaal in de supermarkt bedenk ik me dat ik ook nog avondeten nodig heb en dat mijn wattenschijfjes op zijn. Ik scoor groente, een zoete aardappel en toscaanse caré’s. Broodjes voor morgen is ook handig en misschien nog wat fruit. Pak melk, broodbeleg, avocado’s in de aanbieding. Ow en dan de koekjes natuurlijk.
En zoals altijd is mijn mandje vol wanneer ik bij de kassa aankom. Hmz…

Tasjes kopen doe ik niet aan, maar mijn reserve exemplaar zit niet in mijn rugtas. Dus besluit ik om geconcentreerd en heel zorgvuldig in te pakken. Het is toch rustig. Terwijl twee klanten me ongemerkt inhalen met inpakken, hoor ik rechts van me iets mompelen. Getriggerd kijk ik op. Een oude man kijkt me serieus aan. ‘Dat past niet’ zegt hij. Ik zeg: ‘jawel hoor’ en lach. 

Ik ga verder met inpakken. Stapel alles netjes op. Sinaasappels onderop, aardappel, broodbeleg… Dan hoor ik de man weer mompelen: ‘dat past niet’. Ik stop, kijk hem aan en zeg: ‘jawel hoor’. Maar nu wordt het natuurlijk zaak dat het ook daadwerkelijk gaat passen. Ik maak de rits aan de zijkant van de tas open, waardoor de tas groter wordt en kijk de man triomfantelijk aan. Hij zegt: ‘dat past niet’. Ik zeg: ‘jawel’. 

Inmiddels heeft klant 3 me gepasseerd, maar ik laat me niet kennen. De rits heb ik weliswaar met moeite dicht gekregen, maar er is meer. Dus haal ik een netje uit mijn voorvakje die ik aan de tas kan maken. Zo klem ik de zak chips, de broccoli en het pak koekjes eronder. Ik kijk naar de man, die zegt: ‘Dat gaat vallen. En owja, het past niet’ en hij wijst naar de band. 

Ik kijk ook naar de band. Daar ligt nog een zak met broodjes en een avocado. Die laatste gaat met moeite in het zijvak en de zak knoop ik aan een bandje van de tas. Ik til de tas op en kijk of alles blijft hangen. Doe hem op mijn rug, loop wankelend naar de uitgang, waar meneer inmiddels bij zijn vrouw is aangesloten. Hij lacht. Ik lach ook. En wanneer ik naar mijn fiets loop hoor ik hem nog net zeggen: ‘Oké, het past wel, maar ik kom niet graag bij jou op de koffie.'